We bereiken om 07.30 Cartagena, na een tamelijk rustige tocht. Wel vrijwel helemaal gezeild. In Cartagena weer lekker aan de kade. Alleen zijn de volgende dag twee paar schoenen die nog aan dek stonden weg: mijn antieke teva’s en een paar sandalen van Lei. Heeft een grapjas zeker ’s nachts weggehaald, of in het water gegooid. Een dag later proberen we de Via Verde te vinden (dat kost ons wel een uurtje of twee (-;). Eenmaal buiten de stad fietsen we door het Campos de Cartagena, met veel horticultuur. Aangekomen in het dorp La Aljorra zien we veel mensen op straat, motoragenten, mannen met gele hesjes. Eens even vragen. En ja hoor, wat gaat hier voorbijkomen???? De Vuelta!!! Drie koplopers (later horen we dat de uiteindelijke winnaar Fabio Jacobsen is), en dan het hele peloton. Toch wel een heel indrukwekkend spektakel.
Zondags willen we in één keer door naar Aquadulce, 100 mijl verderop en vlak bij Alméria. Harde wind achter, een naar zeetje. Met alleen de genua op lopen we nog over de 8 knopen. Het waait dus wel enigszins, en dat is een understatement. Tegen de ochtend, in de golf van Alméria wordt het nog vreemder: we liggen bijna stil, en ik besluit de motor maar te starten. Lei staat op, en dan waait het weer plotseling als een gek. En dat gaat zo de hele tijd door, met een wind die uit alle richtingen komt. Van slapen komt niet veel. Aangekomen in Aquadulce schudden de marinero’s meewarig het hoofd. We verstaan wel niet letterlijk wat ze zeggen, maar het klinkt overduidelijk als “wat een weer vannacht!!”. In het gangboord vinden we twee dode vliegende vissen.
|
Genua buitenom schoten |
Almeria is ¾ uur fietsen, vlak langs de rotsen.
In de haven de Cable Inglés, een 19e eeuws industrieel erfgoed, gebouwd naar voorbeeld van de school van Eiffel. Vanaf deze imposante spoorwegpier werden in het binnenland gewonnen mineralen zoals ijzererts en koper ingeladen op schepen.
Een monument herinnert aan het feit dat Alméria op verzoek van Franco!! door Hitler gebombardeerd is. En dat een groot aantal Joden uit de stad afgevoerd is naar Mauthausen.
De kathedraal is gebouwd als een fort, met 6 torens, om hem te beschermen tegen de piraten. Binnen sober, zegt onze gids. Nou, sober?! Toch wel veel goud wat er blinkt. De Paseo de Almería is gezellig, maar de oudere winkelstraat, de Calle des Tiendas, is authentieker. In de loop van de middag een uitgebreide lunch, net zoals de Spanjaarden doen. Op de terugweg door Pescaderia La Chanca, een armoedige vissers- en zigeunerwijk waar mensen vroeger (en soms nog) in grotten woonden.
De dag erna naar La Alcazaba van Almería, de grootste Arabische vesting van Spanje, gebouwd einde 10e eeuw in de tijd van het kalifaat van Córdoba, en later door Karel V uitgebouwd. Een complete vesting met resten van huizen, paleizen, verdedigingswerken. En met een ingenieus irrigatiesysteem. Heel indrukwekkend, ook de tuinen! Onder de vesting de oude Arabische wijk met smalle steegjes.
Van Aquadulce varen we weer op Motril. Dat is een hele leuke haven, niet vanwege de haven zelf, of de omgeving, maar vanwege de sfeer. Op verzoek van Roberto, de eigenaar, speelt Lei voor marinero als er een zeilboot zonder motor verlegd moet worden. Zaterdags waait het gigantisch uit het westen. Dus doorvaren zit er niet in. Salobreňa, zo’n 6 km verderop, heeft een Moors kasteel, en een oude wijk er omheen. Alles boven op de rotsen gebouwd. Het is echt zo’n nauwelijks bekend pareltje, met slechts een enkele bezoeker.
La Caleta even verderop is ook al zo leuk. Bij de oude suikerfabriek en aan het strand van La Guardia zie je goed hoe onstuimig de zee is.
Later zien we in Motril allerlei routes en beelden die verwijzen naar de tijd waarin hier rietsuiker gewonnen werd.
Onderweg naar de stad komen we langs plantages met bomen waaraan vreemde vruchten hangen. Wat zijn dat nu toch? PlantNet (met dank aan Tom) brengt uitkomst: cherimoya’s, oorspronkelijk geteeld in Peru. Hieronder een kleintje. Een soort “superfruit” (zeggen ze).
We vertrekken op maandag om 17.00 uur uit Motril. Op de achtergrond de Sierra Nevada.
|
In de Straat van Gibraltar |
Zoals verwacht hebben we vrijwel continu stroom tegen, en niet zo’n beetje ook, tot wel 3 knopen. Rond 13.00 de volgende dag zijn we bij Europa Point, aan het begin van de Straat van Gibraltar. We varen door, want de stroom in de Straat gaat nu aan de kanten een beetje meelopen (“hug the Spanish coast”, zegt de pilot), en de wind is oostelijk. Omdat in de Middellandse Zee continu water verdampt dat wordt aangevuld vanuit de Atlantische Oceaan staat er vrijwel altijd een stroming naar het oosten. Met een westenwind - en die wordt de komende dagen verwacht – is het vrijwel onmogelijk de Straat door te varen naar het westen. Dus dat zou een aantal dagen wachten in Gibraltar betekenen. Om de hoek bij Tarifa toch nog een raar golfpatroon, ondanks de zwakke wind, en weer 1,5 knopen stroom tegen. Vanwege de orca’s die de laatste maanden voor de kust van Barbate zo’n 50 keer boten hebben aangevallen, vaak met schade tot gevolg, heeft de minister van transport een stuk zee voor de kust tot verboden gebied voor boten kleiner dan 15 meter verklaard. Je kunt binnendoor of buitenom varen. We gaan binnendoor. Uiteindelijk bereiken we na 26 uur varen Barbate, de stad van de tonijn.
Nadat we de vermoeidheid er uit hebben geslapen, stappen we op de fiets door het Parque Natural de la Breňa richting Cabo en Faro de Trafalgar. Over de gewone weg, die helaas nogal druk is. En nogal geaccidenteerd! Bij de vuurtoren geen enkele verwijzing naar de overwinning die de Britten onder leiding van Nelson op 21 oktober 1805 op een Frans-Spaans eskader behaalden. Te schaamtevol waarschijnlijk!
Terugfietsend slaan we een zijweg in die naar een 18ᵉ eeuwse hacienda leidt, nu in gebruik als hotel. Prachtig! Vandaar rijden we dwars door het park over een goed bereidbaar pad. Overal pinares oftewel steendennen, en prachtige uitzicht op het omringende landschap.
Op de terugweg naar Faro besluiten we toch Cadíz weer aan te doen. Een ontzettend leuke stad, niet te groot, niet te druk (alhoewel er nu aardig wat mensen rondlopen), enorm veel interessants te zien. Vooral het hele stuk langs de baai met prachtige parken, het kasteel Santa Catalina en de kathedraal is schitterend. Na aankomst zien we ’s avonds de reddingsboot langskomen met een grote groep mensen aan boord, en een rubberbootje erachter. Aan de kant veel politie. Duidelijk een groep bootvluchtelingen die is opgepikt. Vreemd om dat zo in de realiteit mee te maken!
Mazagón, zo’n 45 mijl verderop, is op zich een saai stadje, gebouwd voor de toeristen. De omgeving is wel mooi: net als in 2019 fietsen we naar de pinar die meer dan 400 jaar oud is, naar de resten van de Torre del Loro, en naar Cuesta Maneli, een (met Europees geld) gebouwd plankier dwars door het ecosysteem van de duinen. Twee jaar geleden was alles hier nog dicht vanwege een grote brand die in 2017 gewoed heeft. Je ziet nog de verkoolde boomstronken. Overal zijn nieuwe boompjes aangeplant.
We bereiken Ayamonte aan de Guadiana (de grensrivier tussen Spanje en Portugal) na een heerlijk zeiltochtje. Op ongeveer halftij varen we met drie knopen stroom achter de rivier op. We zijn hier al vaker geweest, maar Ayamonte blijft leuk.
Een flinke tocht van zo’n 40 kilometer op niet al te beste fietspaden voert ons door het prachtige achterland van de Guadiana. Van dichtbij zien we flamingo’s. De Via Verde naar het oosten voert langs zoutpannen en getijdemolens. Bij La Huerta Noble is een groot gebied met fruitteelt. We zien een aantal herders met geiten, Andalusische paarden, ezels en een muildier. En een heleboel ooievaren. Het is nogal zwaar fietsen, want het pad is slecht en van tijd tot tijd heel erg mul. Lopend door het stadje komen we toch weer op plekken waar we niet eerder zijn geweest.
De laatste tocht van dit jaar gaat naar Culatra, in de Ria Formosa, waar we ankeren voor het eiland. Culatra is een soort waddeneiland, maar dan wel veel primitiever: kleine huisjes, vissershutten (met enorme zooi eromheen), geen verkeer, geen wegen, maar hier en daar over het zand gelegde betonplaten. Je kunt er prachtig wandelen over de droogvallende gedeeltes, waar de eilanders bij laagwater schelpdieren zoeken, door de duinen en over het strand.
Op het water ankeraars met hun bijbootjes, snelle motorboten, vissers, watertaxi’s en de ferry naar Olhaõ. Je kunt hier geweldig rustig ankeren. Behalve op dinsdagmorgen dan: we zitten weer om 6.30 in de kuip alles in de gaten te houden, want het regent, onweert en waait enorm. In het donker is heel moeilijk te zien wie waar ligt, en of het allemaal goed gaat. Opeens duikt naast ons een boot op die verderop geankerd lag. Een Fransman met een hond. Het anker is losgeslagen, en met de motor bij probeert hij van ons weg te blijven. Als het na een uur wat rustiger (en licht) wordt, kan hij het anker omhoog halen en terug naar zijn oude plek. ’s Middags komt ie langs met bijboot én hond, nog helemaal onder de indruk van het gebeurde. Later horen we dat op de werf in Faro (maar een paar mijl naar het westen) wind van tornadokracht heeft gestaan, waarbij boten van de bokken waaiden en bijboten over de werf vlogen.
We gaan nog een keertje naar Olhão, 1,5 uur met de ferry tussen de zandplaten door (voor €1,85!). Olhão ligt vlak bij Faro, maar is totaal anders. Authentieker, meer basic, en heel gezellig. In Tacho à mesa (“Pan op tafel”) gaan we nog een keer voor de cataplana (stoofpot gemaakt in koperen stoofpan) met polvo (octopus). Héérlijk. Een typisch Algarviaans gerecht.
Van hier nog 8 mijl te gaan tot Nave Pegos/Bruce’s boatyard waar we uit het water gaan. Donderdag 16 september om 11.30 worden we door Martin bij boei 23 opgehaald. Er is daar verder geen betonning meer, en het geultje is alleen in het midden bevaarbaar. En dan wacht natuurlijk het nodige werk om de boot winterklaar te maken.
In totaal hebben we dan dit jaar 1484 zeemijlen gevaren. En …..?? (veel) kilometers gefietst. Niet slecht!!