maandag 20 september 2021

Langs de Spaanse kust terug naar Faro

We bereiken om 07.30 Cartagena, na een tamelijk rustige tocht. Wel vrijwel helemaal gezeild. In Cartagena weer lekker aan de kade. Alleen zijn de volgende dag twee paar schoenen die nog aan dek stonden weg: mijn antieke teva’s en een paar sandalen van Lei. Heeft een grapjas zeker ’s nachts weggehaald, of in het water gegooid. Een dag later proberen we de Via Verde te vinden (dat kost ons wel een uurtje of twee (-;). Eenmaal buiten de stad fietsen we door het Campos de Cartagena, met veel horticultuur. Aangekomen in het dorp La Aljorra zien we veel mensen op straat, motoragenten, mannen met gele hesjes. Eens even vragen. En ja hoor, wat gaat hier voorbijkomen???? De Vuelta!!! Drie koplopers (later horen we dat de uiteindelijke winnaar Fabio Jacobsen is), en dan het hele peloton. Toch wel een heel indrukwekkend spektakel.
Zondags willen we in één keer door naar Aquadulce, 100 mijl verderop en vlak bij Alméria. Harde wind achter, een naar zeetje. Met alleen de genua op lopen we nog over de 8 knopen. Het waait dus wel enigszins, en dat is een understatement. Tegen de ochtend, in de golf van Alméria wordt het nog vreemder: we liggen bijna stil, en ik besluit de motor maar te starten. Lei staat op, en dan waait het weer plotseling als een gek. En dat gaat zo de hele tijd door, met een wind die uit alle richtingen komt. Van slapen komt niet veel. Aangekomen in Aquadulce schudden de marinero’s meewarig het hoofd. We verstaan wel niet letterlijk wat ze zeggen, maar het klinkt overduidelijk als “wat een weer vannacht!!”. In het gangboord vinden we twee dode vliegende vissen. 

Genua buitenom schoten
Almeria is ¾ uur fietsen, vlak langs de rotsen. In de haven de Cable Inglés, een 19e eeuws industrieel erfgoed, gebouwd naar voorbeeld van de school van Eiffel. Vanaf deze imposante spoorwegpier werden in het binnenland gewonnen mineralen zoals ijzererts en koper ingeladen op schepen. 


Een monument herinnert aan het feit dat Alméria op verzoek van Franco!! door Hitler gebombardeerd is. En dat een groot aantal Joden uit de stad afgevoerd is naar Mauthausen. De kathedraal is gebouwd als een fort, met 6 torens, om hem te beschermen tegen de piraten. Binnen sober, zegt onze gids. Nou, sober?! Toch wel veel goud wat er blinkt. De Paseo de Almería is gezellig, maar de oudere winkelstraat, de Calle des Tiendas, is authentieker. In de loop van de middag een uitgebreide lunch, net zoals de Spanjaarden doen. Op de terugweg door Pescaderia La Chanca, een armoedige vissers- en zigeunerwijk waar mensen vroeger (en soms nog) in grotten woonden. De dag erna naar La Alcazaba van Almería, de grootste Arabische vesting van Spanje, gebouwd einde 10e eeuw in de tijd van het kalifaat van Córdoba, en later door Karel V uitgebouwd. Een complete vesting met resten van huizen, paleizen, verdedigingswerken. En met een ingenieus irrigatiesysteem. Heel indrukwekkend, ook de tuinen! Onder de vesting de oude Arabische wijk met smalle steegjes. 




Van Aquadulce varen we weer op Motril. Dat is een hele leuke haven, niet vanwege de haven zelf, of de omgeving, maar vanwege de sfeer. Op verzoek van Roberto, de eigenaar, speelt Lei voor marinero als er een zeilboot zonder motor verlegd moet worden. Zaterdags waait het gigantisch uit het westen. Dus doorvaren zit er niet in. Salobreňa, zo’n 6 km verderop, heeft een Moors kasteel, en een oude wijk er omheen. Alles boven op de rotsen gebouwd. Het is echt zo’n nauwelijks bekend pareltje, met slechts een enkele bezoeker.




La Caleta even verderop is ook al zo leuk. Bij de oude suikerfabriek en aan het strand van La Guardia zie je goed hoe onstuimig de zee is. 



Later zien we in Motril allerlei routes en beelden die verwijzen naar de tijd waarin hier rietsuiker gewonnen werd. Onderweg naar de stad komen we langs plantages met bomen waaraan vreemde vruchten hangen. Wat zijn dat nu toch? PlantNet (met dank aan Tom) brengt uitkomst: cherimoya’s, oorspronkelijk geteeld in Peru. Hieronder een kleintje. Een soort “superfruit” (zeggen ze).


We vertrekken op maandag om 17.00 uur uit Motril. Op de achtergrond de Sierra Nevada.


In de Straat van Gibraltar


Zoals verwacht hebben we vrijwel continu stroom tegen, en niet zo’n beetje ook, tot wel 3 knopen. Rond 13.00 de volgende dag zijn we bij Europa Point, aan het begin van de Straat van Gibraltar. We varen door, want de stroom in de Straat gaat nu aan de kanten een beetje meelopen (“hug the Spanish coast”, zegt de pilot), en de wind is oostelijk. Omdat in de Middellandse Zee continu water verdampt dat wordt aangevuld vanuit de Atlantische Oceaan staat er vrijwel altijd een stroming naar het oosten. Met een westenwind - en die wordt de komende dagen verwacht – is het vrijwel onmogelijk de Straat door te varen naar het westen. Dus dat zou een aantal dagen wachten in Gibraltar betekenen. Om de hoek bij Tarifa toch nog een raar golfpatroon, ondanks de zwakke wind, en weer 1,5 knopen stroom tegen. Vanwege de orca’s die de laatste maanden voor de kust van Barbate zo’n 50 keer boten hebben aangevallen, vaak met schade tot gevolg, heeft de minister van transport een stuk zee voor de kust tot verboden gebied voor boten kleiner dan 15 meter verklaard. Je kunt binnendoor of buitenom varen. We gaan binnendoor. Uiteindelijk bereiken we na 26 uur varen Barbate, de stad van de tonijn.

Nadat we de vermoeidheid er uit hebben geslapen, stappen we op de fiets door het Parque Natural de la Breňa richting Cabo en Faro de Trafalgar. Over de gewone weg, die helaas nogal druk is. En nogal geaccidenteerd! Bij de vuurtoren geen enkele verwijzing naar de overwinning die de Britten onder leiding van Nelson op 21 oktober 1805 op een Frans-Spaans eskader behaalden. Te schaamtevol waarschijnlijk!


                                                  

Terugfietsend slaan we een zijweg in die naar een 18ᵉ eeuwse hacienda leidt, nu in gebruik als hotel. Prachtig! Vandaar rijden we dwars door het park over een goed bereidbaar pad. Overal pinares oftewel steendennen, en prachtige uitzicht op het omringende landschap.








Op de terugweg naar Faro besluiten we toch Cadíz weer aan te doen. Een ontzettend leuke stad, niet te groot, niet te druk (alhoewel er nu aardig wat mensen rondlopen), enorm veel interessants te zien. Vooral het hele stuk langs de baai met prachtige parken, het kasteel Santa Catalina en de kathedraal is schitterend. Na aankomst zien we ’s avonds de reddingsboot langskomen met een grote groep mensen aan boord, en een rubberbootje erachter. Aan de kant veel politie. Duidelijk een groep bootvluchtelingen die is opgepikt. Vreemd om dat zo in de realiteit mee te maken! 



Mazagón, zo’n 45 mijl verderop, is op zich een saai stadje, gebouwd voor de toeristen. De omgeving is wel mooi: net als in 2019 fietsen we naar de pinar die meer dan 400 jaar oud is, naar de resten van de Torre del Loro, en naar Cuesta Maneli, een (met Europees geld) gebouwd plankier dwars door het ecosysteem van de duinen. Twee jaar geleden was alles hier nog dicht vanwege een grote brand die in 2017 gewoed heeft. Je ziet nog de verkoolde boomstronken. Overal zijn nieuwe boompjes aangeplant.

                                    

                                              

We bereiken Ayamonte aan de Guadiana (de grensrivier tussen Spanje en Portugal) na een heerlijk zeiltochtje. Op ongeveer halftij varen we met drie knopen stroom achter de rivier op. We zijn hier al vaker geweest, maar Ayamonte blijft leuk.
Een flinke tocht van zo’n 40 kilometer op niet al te beste fietspaden voert ons door het prachtige achterland van de Guadiana. Van dichtbij zien we flamingo’s. De Via Verde naar het oosten voert langs zoutpannen en getijdemolens. Bij La Huerta Noble is een groot gebied met fruitteelt. We zien een aantal herders met geiten, Andalusische paarden, ezels en een muildier. En een heleboel ooievaren. Het is nogal zwaar fietsen, want het pad is slecht en van tijd tot tijd heel erg mul. Lopend door het stadje komen we toch weer op plekken waar we niet eerder zijn geweest.

                                                                            










De laatste tocht van dit jaar gaat naar Culatra, in de Ria Formosa, waar we ankeren voor het eiland. Culatra is een soort waddeneiland, maar dan wel veel primitiever: kleine huisjes, vissershutten (met enorme zooi eromheen), geen verkeer, geen wegen, maar hier en daar over het zand gelegde betonplaten. Je kunt er prachtig wandelen over de droogvallende gedeeltes, waar de eilanders bij laagwater schelpdieren zoeken, door de duinen en over het strand. 



Op het water ankeraars met hun bijbootjes, snelle motorboten, vissers, watertaxi’s en de ferry naar Olhaõ. Je kunt hier geweldig rustig ankeren. Behalve op dinsdagmorgen dan: we zitten weer om 6.30 in de kuip alles in de gaten te houden, want het regent, onweert en waait enorm. In het donker is heel moeilijk te zien wie waar ligt, en of het allemaal goed gaat. Opeens duikt naast ons een boot op die verderop geankerd lag. Een Fransman met een hond. Het anker is losgeslagen, en met de motor bij probeert hij van ons weg te blijven. Als het na een uur wat rustiger (en licht) wordt, kan hij het anker omhoog halen en terug naar zijn oude plek. ’s Middags komt ie langs met bijboot én hond, nog helemaal onder de indruk van het gebeurde. Later horen we dat op de werf in Faro (maar een paar mijl naar het westen) wind van tornadokracht heeft gestaan, waarbij boten van de bokken waaiden en bijboten over de werf vlogen. We gaan nog een keertje naar Olhão, 1,5 uur met de ferry tussen de zandplaten door (voor €1,85!). Olhão ligt vlak bij Faro, maar is totaal anders. Authentieker, meer basic, en heel gezellig. In Tacho à mesa (“Pan op tafel”) gaan we nog een keer voor de cataplana (stoofpot gemaakt in koperen stoofpan) met polvo (octopus). Héérlijk. Een typisch Algarviaans gerecht. 

Van hier nog 8 mijl te gaan tot Nave Pegos/Bruce’s boatyard waar we uit het water gaan. Donderdag 16 september om 11.30 worden we door Martin bij boei 23 opgehaald. Er is daar verder geen betonning meer, en het geultje is alleen in het midden bevaarbaar. En dan wacht natuurlijk het nodige werk om de boot winterklaar te maken. In totaal hebben we dan dit jaar 1484 zeemijlen gevaren. En …..?? (veel) kilometers gefietst. Niet slecht!!


















vrijdag 27 augustus 2021

Mallorca, en terug naar het vasteland

De tocht van de kop van Ibiza naar de zuidwestpunt van Mallorca (58 mijl) leggen we zeilend in 10 uur af. In het begin gaat het hard, maar tegen het einde is de vaart er uit. Als eerste ankerplaats hebben we Portal Vells uitgezocht. Vrij vol als we arriveren, maar zoals gebruikelijk loopt de baai tegen de avond leeg. Erg leuk plekje, met zicht op een grot. Maar omdat we Palma de Mallorca willen bekijken verhuizen we de volgende dag naar Portals Nous, in het noorden van de baai van Palma, die trouwens megagroot is.

In Puerto Portals hebben ze een fijn nieuw ponton gemaakt naast de ankerplaats waar je voor 5 euro per dag je dinghy kunt achterlaten. Reuze handig als je je fietsjes en andere spullen moet uitladen.

In ruim 1 uur zijn we in Palma, fietsend langs baaitjes en  een stuk of 6 jachthavens. Het schijnt dat hier de grootste vloot aan boten van de hele Middellandse zee ligt. Veel megajachten uiteraard, met een complete staf erop. De totale waarde bedraagt een astronomisch bedrag. Wij fietsen er gewoon lekker langs. De baai van Palma de Mallorca zelf is trouwens prachtig. ’s Middags zien we zeilwedstrijden, er wordt om de Copa del Rey gestreden.


De kathedraal, in de volksmond vaak La Seu genoemd, staat vlak aan het water, in het Parque del Mar. Hij is gigantisch van buiten, maar binnen best intiem. Er is veel aan gerestaureerd, o.a. na een aardbeving, en begin 20e eeuw heeft Gaudi binnen allerlei veranderingen aangebracht: een modernistische kapel, een heel apart stuk boven het hoofdaltaar, en drie ronde glas-in-lood ramen. Naast de kathedraal het koninklijk paleis La Almudaina. Zijn we niet in geweest. De oude stad is erg de moeite waard, smalle, kronkelige straatjes, de nodige kerken, een klooster, de ramblas, en zien heel veel gebouwen die erg de moeite waard zijn. We bezoeken ook nog de Arabische baden, een van de weinige overblijfselen uit de Moorse tijd.



We steken de volgende dag de baai over naar het zuidoosten. De wind is zo waar ZW, dus het hele stuk is bezeild. We ankeren naast de haven van Sa Rápita/La Rápita, voor het strand van La Trenç, volgens de pilot het mooiste strand van Mallorca. “Sa” is trouwens Balearisch, een variant van het Catalaans. Maar ieder eiland heeft dan weer zijn eigen variant, zoals bijvoorbeeld het Mallorqui, het Eivissenc en het Menorqui. In elk geval vind je overal eerst de aanduiding in het Balearisch, en dan in het Spaans. Na een wandeling langs de kust, en een heerlijke rijst met inktvis in de haven verderop
gaan we de volgende dag verder, ondanks de voorspelde stevige NO wind pal tegen. Het wordt dus geen pleziertochtje, het is stampen op de motor, we duiken regelmatig de golven in, en bij de kaap (en dat is maar een kleintje) liggen we zowat stil. We zetten toch maar door, en varen na 4 uur de haven van Portocolom binnen. In de monding een bootje van de ‘vigilancia del fondeo’. Daarover had ik al op Navily (een website voor en door gebruikers met info over havens, ankerplekken enz.; heel handig!) gelezen. Het meisje in de boot komt ons helpen ankeren, zodat we niet op posidonia komen te liggen (Posidonia oceanica blijkt trouwens alleen in het Middellandse zeegebied voor te komen, en is kennelijk erg belangrijk voor het milieu). Ze dirigeert ons naar een plek met zand redelijk ver van waar de andere boten liggen. Dáár moet het anker vallen. Zo gezegd, zo gedaan. De ketting mag niet te lang zijn, want dan gaat ie over het zeegras slepen. Ok. Vervolgens kijkt ze door een soort trechter met glazen bodem naar het anker. “Perfecto”, we zijn geslaagd.


Portocolom blijkt erg leuk. Een natuurlijke haven met veel verschillende baaien. In het stadje een oud gedeelte met typisch maritieme architectuur.


Er liggen veel boten, maar het is zeker niet erg druk. Het fietstochtje door de binnenlanden naar S’Horta is heel leuk: olijfbomen, akkerland, grazende schapen, bergen in de verte. 



Nog even verderop kijken in de Cala van Ferrera, waar meerdere kleinere cala’s naast elkaar liggen. Dat blijkt nu weer een ‘purpose-built’ toeristenplaats te zijn. Ziet er allemaal heel erg verzorgd uit, maar heeft geen hart.


Van Portocolom verder naar een cala in de wijde baai van Alc
údia. Om ons heen ruige rotsformaties. We gooien het anker uit bij Cala La Mata, vlak onder de rotsen. Bij het zwemmen wordt ik geraakt door een minikwalletje. Het bijt, maar valt mee. Voor de nacht blijven er maar twee boten over. De zee is tamelijk rustig, maar toch staat er weer de nodige deining. Of is het de ‘wash’ van schepen die elders varen? Uiteindelijk gaan we maar weer over dwars in bed liggen. Je hebt dan wat minder last van het rollen. Dan om 7.30 uur vanuit het niets razen van de kliffen twee enorme, bloedhete valwinden van ruim 30 knopen. Na een kwartier is alles weer rustig.
We steken de wijde baai van Alcúdia over, varen om de kaap heen, en gaan in de baai van Pollença daarachter liggen, vlakbij jachthaven Bonaire. Het waait zo stevig door uit het noorden dat we niet voor het eind van de middag even naar de kant kunnen (d.w.z. het zou wel kunnen, maar bij deze golven wordt je in de bijboot drijfnat). We laten de fietsen in de haven achter. Mag van de marinero. De volgende dag varen we weer de haven in, om de dinghy te stallen. In het officina wordt daar heel moeilijk over gedaan. Uiteindelijk mag het, maar wel graag 30 afrekenen. Voor een bootje van 3 meter, de afzetters!! In elk geval kunnen we nu met de fiets naar Alcúdia, waarvan de haven eigenlijk een baai terug ligt. Het stadje is ontzettend leuk, grotendeels omgeven door oude stadswallen met toegangspoorten naar de stad. Kronkelende straatjes, en niet erg druk. Iets buiten de stad restanten van een Romeinse nederzetting: huizen, het forum, het amphitheater. Na onderzoek bleek dit het Romeinse Pollentia te zijn. 



Onderweg veel vijgenbomen. We plukken een lekker maaltje bij elkaar.

Het huidige Pollença, waar we de volgende dag naar toe fietsen, ligt aan de overkant van de baai. Zoals te doen gebruikelijk ligt de stad zo’n 10 km landinwaarts t.o.v. de haven. De fietstocht is geweldig: we fietsen vrijwel vlak, de directe omgeving is landelijk, maar we hebben wel uitzicht op de hoge bergen van NW Mallorca. Ook Pollença is geweldig leuk. Vanaf de kerk in het centrum loopt een kruisweg via steile trappen naar een kapel bovenop. Prachtig uitzicht op de stad. Naar beneden fietsend via haarspeldbochten kom je bij een oude Romeinse brug. Terug in het centrum vieren we de verjaardag van Evelyn met een heerlijke lunch. Het is er gezellig, maar niet druk



De volgende drie dagen besteden we aan de terugtocht naar het vasteland van Spanje. Iedere dag om 6.30 op, om 7.00 uur varen, en ongeveer 60 mijl, dus zo’n 10 à 12 uur te gaan.

De eerste dag langs de noordwestkust van Mallorca naar het zuiden. De wind pal tegen, en ook als je van koers verandert blijft dat zo: die volgt gewoon de contouren van het eiland. Gelukkig is de zee vlak, en zo hebben we alle tijd om de schitterende, ruige, onherbergzame NW-kust van Mallorca te bewonderen. Ankerplekje in het zuiden (Cala d’en Tío) tegen de kliffen aan. Als we liggen weer een aantal valwinden.





De tweede dag is meer een actiedag. Op weg naar Ibiza hebben we al na een uur een rif in het grootzeil gestoken. Na drie uur moet dat er weer uit. Dan komt de wind van achteren in, en halen we het grootzeil helemaal weg om op de genua verder te varen. Ibiza naderend wordt de wind weer oostelijk en trekt aan. Gaan we het grootzeil weer hijsen? We hebben er allebei niet heel veel zin in. Dus niet. Gelukkig maar, want inmiddels varen we langs de kust, en buigt de wind weer af langs de kust en wordt noordelijk. We ankeren voor de haven van San Antoni de Portmany. Voor het eerst moeten we drie pogingen doen omdat we in posidonia blijken te liggen (foei!!). Dat houdt niet echt. De derde keer is het raak.




Op dag drie hebben we weer oostenwind, maar er staat een forse deining uit het noorden. Om het grootzeil stabiel te houden bij het op- en afklimmen van de golven zetten we niet het complete zeil. Dat gaat best aardig. Alleen het laatste stuk moet de motor bij. Wel ben je na zo’n tocht doodop: het is een soort passieve work-out voor je spieren die zich continu schrap moeten zetten.


We hebben uit de pilot een mooie ankerbaai bij Moraira uitgekozen, aan de Costa Blanca. Maar in tegenstelling tot Benidorm en Alicante is dit een heel plezierig plaatsje. Mooie villa’s, nauwelijks hoogbouw, leuke sfeer. In de verte de Penya d’Ifach, bij Calpe, een enorme kalksteen die uit de zee oprijst, en door rotsresten met de kust is verbonden. Heel mooi te zien vanuit onze ankerplaats, en vanaf het Castillo de Moraira.


De bedoeling is om vanuit hier in een lange tocht van zo’n 20 uur verder te gaan naar Cartagena. Daarover later meer.